Jan Campert, wie weet geslaagd in de dood

De schrijver-dichter Jan Campert is vooral bekend geworden dankzij één gedicht, 'Lied der achttien dooden'. Daarmee beoogde hij de stem van het verzet te zijn  tijdens de Tweede Wereldoorlog. Daarnaast heeft hij daar ook actief aan bijgedragen, nl. door een twintigtal joden te helpen naar België te ontsnappen. Op 21 juli 1942 werd hij terwijl hij betrapt en gearresteerd. Via o.a. Breda en Buchenwald kwam hij terecht in het concentratiekamp Neuengamme, bij Hamburg. Daar overleed hij op 12 januari 1943 aan borstvliesontsteking.

Campert werd in 1902 geboren in Spijkenisse en studeerde als jongen aan de Handelsschool. In 1919 ging hij werken bij de Twentsche Bank, waarna hij 1926 journalistieke werkzaamheden begon te ontplooien voor enkele Haagse regionale kranten. Twee jaar later was hij toneelrecensent voor De Nieuwsbron. Algemeen Nederlandsen Dagblad. Tegen die tijd huwde hij ook met actrice Joekie Broedelet, van wie hij vier jaar later weer zou scheiden. Uit dat huwelijk werd in 1929 een zoon geboren, de latere dichter-schrijver Remco Campert. Ondertussen had Jan al in 1922 zijn eerste gedichtenbundel ´Refereinen' uitgegeven, in samenwerking met Henrik Scholte (1903-1988).

Aanklacht tegen het nationaalsocialisme
In 1932 en 1933 publiceerde Campert als coauteur twee detectivesromans. Ook uit 1933 is zijn 'Ballade der verbrande boeken', een aanklacht tegen het nationaalsocialisme in Duitsland. Vervolgens hield hij het enige jaren vooral bij het schrijven van romans: 'Die in het donker...' (1934) en 'Wier' (1935), maar publiceerde ook zijn verzen, in 'Verwilderd landschap' (1936). In 1940 leverde hij één van de novellen voor het boekenweekgeschenk 'Drie novellen'.

Na het uitbreken van de oorlog wilde Campert zijn maatschappelijk-politieke betrokkenheid als dichter weergeven in 'Slordig beheer' (1941), iets wat hij later nog eens zou onderstrepen tijdens een voordracht op 15 maart 1942 over dichterschap en verantwoordelijkheid voor het Haagse genootschap 'Oefening kweekt kennis'. Hierin concludeerde hij, o.a. verwijzend naar het werk van Menno ter Braak, dat een dichter niet zo vervreemd is van 'zijn volk' als men doorgaans veronderstelt.

Intussen publiceerde hij tevens de bundels 'Huis en herberg' (1941) en 'Sonnetten voor Cynara' (1942), waarin in een latere editie het verzetsgedicht 'Rebel, mijn hart, gekerkerd en geknecht' zou worden opgenomen. Het gedicht 'Lied der achttien dooden' verscheen in 1943 in het toen nog ondergrondse Vrij Nederland, al had hij dat twee jaar eerder geschreven naar aanleiding van een krantenbericht over de executie van vijftien verzetslieden van de Geuzengroep en drie communistische Februaristakers. Omdat Campert zelf een jaar later wegens gearresteerd zou worden, zou juist dit gedicht een grote impact krijgen binnen het verzet tegen de bezetters.

Het lied der achttien dooden

Een cel is maar twee meter lang
en nauw twee meter breed,
wel kleiner nog is het stuk grond,
dat ik nu nog niet weet,
maar waar ik naamloos rusten zal,
mijn makkers bovendien,
wij waren achttien in getal,
geen zal den avond zien.


O lieflijkheid van licht en land,
van Holland's vrije kust,
eens door den vijand overmand
had ik geen uur meer rust.
Wat kan een man oprecht en trouw,
nog doen in zulk een tijd?
Hij kust zijn kind,
hij kust zijn vrouw
en strijdt den ijdlen strijd.

Ik wist de taak die ik begon,
een taak van moeiten zwaar,
maar't hart dat het niet laten kon
schuwt nimmer het gevaar;
het weet hoe eenmaal in dit land
de vrijheid werd geëerd,
voordat een vloekbre schennershand
het anders heeft begeerd.

Voordat die eeden breekt en bralt
het miss'lijk stuk bestond
en Holland's landen binnenvalt
en brandschat zijnen grond;
voordat die aanspraak maakt op eer
en zulk Germaansch gerief
ons volk dwong onder zijn beheer
en plunderde als een dief.

De Rattenvanger van Berlijn
pijpt nu zijn melodie,
- zoo waar als ik straks dood zal zijn
de liefste niet meer zie
en niet meer breken zal het brood
en slapen mag met haar-
verwerp al wat hij biedt
of bood die sluwe vogelaar.

Gedenkt die deze woorden leest
mijn makkers in den nood
en die hen nastaan 't allermeest
in hunnen rampspoed groot,
gelijk ook wij hebben gedacht
aan eigen land en volk
- er daagt een dag na elken nacht,
voorbij trekt iedre wolk.

Ik zie hoe't eerste morgenlicht
door 't hooge venster draalt.
Mijn God, maak mij het sterven licht
- en zoo ik heb gefaald
gelijk een elk wel falen kan,
schenk mij dan Uw gena,
opdat ik heenga als een man
als 'k voor de loopen sta.

Tijdens zijn leven had Campert echter weinig succes met zijn literaire werk. Dat en het feit dat hij niet in staat was om langdurige relaties te onderhouden ondermijnde zijn zelfbeeld. Na zijn kortstondig huwelijk met Joekie Broedelet hertrouwde hij in 1936 met de schrijfster Clara Eggink, maar ook van haar was hij drie jaar later alweer gescheiden. Nadien woonde Campert nog enige tijd samen met Willy Corsari, cabaretière en schrijfster van o.a. meisjesboeken, maar verder bestond zijn liefdesleven uit korte verhoudingen gedomineerd door  drankgebruik, geweld en chronisch geldgebrek.

'Wie weet slaag ik in de dood'
In een biografie, die in 2004 gepubliceerd werd onder de titel 'Wie weet slaag ik in de dood. Biografie van Jan Campert', komt naar voren dat Campert soms aan geld kwam door vañse nieuwsgeving te verstrekken en als criticus zijn vrienden bevoordeelde. Ook zijn deelname aan de jodensmokkel in de Tweede Wereldoorlog schijnt niet helemaal belangeloos te zijn geweest, wat zijn verzetsactiviteiten lichtelijk in een ander licht stelt dan het beeld wat men van hem in en na de oorlog had.

De titel van de biografie verwijst overigens naar een strofe uit de bundel 'Huis en herberg': 'Te erkennen te hebben gefaald,/ niet eens meeslepend en groot,/ is alle winst die ik heb behaald/ Wie weet slaag ik in de dood'. Al verwijst dit weer naar de in 1940 op zee gestorven vitalistische dichter Hendrik Marsman, geeft dit op één of andere manier het leven van Campert zelf, die pas posthuum zijn echte erkenning zou krijgen, perfect weer.

Na Camperts dood zouden nog enkele bundels met verzamelde gedichten en ander werk van zijn hand worden uitgegeven. Zo bewerkte zijn zoon Remco Campert, zelf intussen schrijver geworden, in 1961 de roman 'Wier'. In 1947 werd ook de zg. Jan Campertprijs in het leven geroepen, aanvankelijk met de bedoeling dichters, die jonger waren dan dertig jaar en iets voor de oorlogsperiode hebben betekend, te steunen. Bovendien werden in 2003 twee monumenten aan Campert gewijd, één in zijn geboortedorp Spijkenisse en één op het voormalige kamp Westerbork. Tegenwoordig bestaat ook de Jan Campert-Stichting, die tot doel heeft de Nederlandse letterkunde te bevorderen d.m.v. het toekennen van literaire prijzen. De belangrijkste prijs die deze stichting uitreikt is de Constantijn Huygens-prijs.